Ik vond het een enerzijds een kwal van een vent, maar anderzijds wist ik dat wanneer het oorlog zou zijn ik graag een heel peloton vol zulke figuren wilde hebben. Mijn instructeur op de Koninklijke Militaire Academie was nogal een uitgesproken persoonlijkheid. Iemand met een ‘groen hart’, zoals hij het zelf zei. ‘En als jullie straks officier zijn en je mag met mij mee op uitzending, dan lopen jullie nog steeds twee passen links achter mij’, zo bulderde hij op dag twee van de opleiding, om aan te geven dat we ook dan nog van hem konden leren. Op dag vier van onze opleiding stond deze zelfde man met de tranen in zijn ogen, andere kaderleden hadden zijn vrouw en kindje uitgenodigd op het oefenterrein. Tot tranen was hij geroerd.
Iets later kondigde hij aan dat het ons nog zou bezuren als we zijn ‘zwakke momentje’ tegen hem zouden gebruiken, zo verkondigde hij toen we ’s avonds aangetreden stonden. Ik vond het toen al juist een sterk momentje. De sergeant was een mens van vlees en bloed. Een ruwe bolster, blanke pit. Een man die ik nooit meer vergeet. Door zijn lompheid en door zijn leiderschapslessen, zowel op positieve als op negatieve manier.
De sergeant was op en top militair. Maar wel een militair die zijn gezag voor een groot gedeelte baseerde op angst. Veel militairen waren bang voor de consequenties als iets niet ging volgens de manier waarop de sergeant het wilde. Bang om hem te ontstemmen. Bang voor zijn gebulder, geschreeuw, en zijn vermogen om iemand tot aan de enkels af te branden.
En bij mij riep dat weerstand op. ‘Godverdomme, wat ben jij aan het doen’, riep hij eens tegen me. Ik antwoordde naar waarheid: ‘Ik ben thee aan het maken, sergeant’. De sergeant keek met minachting op mij neer, terwijl ik op mijn hurken voor mijn brandertje zat, met een mok water erop dat al bijna aan de kook was. ‘Thee? Dat is homowater. Echte mannen drinken koffie en bier!’. ‘Ooh, dan lust u zeker wel een kopje?’.
De sergeant en ik werden geen vrienden. Ik vind dat leiderschap niet altijd gebaseerd hoeft te zijn op angst. Sterker nog, ik vind dat eigenlijk helemaal geen leiderschap. Leiderschap is het kunnen mobiliseren van mensen door hen te raken, door hen het voorbeeld te geven, door te laten zien dat je alles doet wat zij doen, en door goed gedrag te belonen. Niet door af te zeiken.
Desondanks wist ook, dat als maar de helft van wat de sergeant riep, en als hij maar de helft van hoe hij zei dat hij was, waar was, je geen betere kerel naast je kon hebben in tijden van problemen. Juist zijn zwakke momentje, was voor mij zijn sterke momentje. Zijn momentje waarmee hij liet zien dat hij alles voor iedereen over zou hebben. Juist zijn zwakke momentje toonde hoe hij echt was als leider, en dat was een andere rol dan zijn rol als opleider. Pas later begreep ik dat verschil.
Het doel van dit geschreeuw, gebulder en geraas is natuurlijk niet het tonen van leiderschap, maar vorming. Om maar een paar voorbeelden te noemen:
Militairen moeten kunnen functioneren in stressvolle situaties. Verbaal geweld wekt stress op, en dus leer je functioneren onder deze druk. Daarmee filter je dus ook snel in een opleiding de mensen eruit die niet kunnen (of willen) omgaan met geweld, in welke vorm dan ook. Daarnaast is het bewezen (bron: US Army) dat deze methode zorgt dat informatie beter en sneller wordt ingeprent in de hersenen. Vergelijkbaar: als je je vinger snijdt aan een scherp mes, heeft dat meer impact dan wanneer je moeder zegt dat je voorzichtig moet zijn. Het maakt ook dat militairen sneller leren denken en sneller beslissingen kunnen nemen, terwijl er van alles om hen heen gebeurt. Ze raken dus niet snel afgeleid van hun doel. Tot slot leer het militairen ook gewoon omgaan met orders, opdrachten en teleurstellingen. De alom bekende ja-maar-reactie een beetje temperen dus.
Dankje voor je reactie Kenneth! Klopt helemaal. En dat is precies wat ik pas later snapte.
Eduard