‘Zijn jullie niks kwijt?’, vroeg oud-commando-majoor Kees tijdens een teambuilding op een militair oefenterrein in Den Haag. Vanuit de struiken op een heuveltje zag ik vanaf 100 meter afstand mijn collega’s rondkijken, op hun zakken kloppen, hun telefoons, sleutels en portemonnees tevoorschijn toveren en ontkennend schudden. Ze waren niks kwijt. Ze hadden alles nog. ‘Weten jullie het zeker?’, vroeg Kees. ‘Ja zeker weten’, vonden mijn collega’s, ze hadden alles nog. Daar in die struiken werd ik een beetje triest: mijn collega’s misten mij niet eens.
We deden met onze afdeling teambuilding, op een min of meer militaire manier. We werkten immers bij Defensie, maar behalve een sergeant-majoor van de luchtmacht, Kees en ik, waren er geen mensen met een militaire achtergrond op onze afdeling. De meesten waren of freelancer, of burgerpersoneel van Defensie. En om toch meer feeling met het bedrijf te krijgen, gingen we op bezoek bij militaire eenheden, en deden we nu een teambuilding. Ons vliegtuig was neergestort, en we moesten met behulp van een zak spullen en een kaart een route lopen over het oefenterrein. Onderweg kwamen we allemaal hindernissen tegen waar we opdrachten op uit moesten voeren. Van Kees, die de teambuilding leidde, had ik te horen gekregen dat ik blind, en in de war was, en dat ik zeker niet kon kaartlezen, of andere nuttige tips geven. Mijn collega’s moesten voor mij zorgen. De sergeant-majoor was slecht ter been, en was ook niet helemaal helder. Een uitdaging voor ons team dus.
Ontsnappen
Toen ik achter mijn collega’s door het bos struinde, en het helemaal naar mijn zin had, nam Kees me even apart. ‘Burgers letten niet op elkaar”, zo vertrouwde hij me toe, ‘Je moet als het even kan proberen te ontsnappen’. Dat had ik later dus gedaan. Mijn collega’s – nou ja sommige – waren bezig met het graven van een gat onder een dikke boomstam door. Andere collega’s stonden met hun handen in de zakken te wachten tot het gat klaar was (‘dan krijgen we gelukkig geen vieze handen’) en we allemaal onder de boomstam door konden kruipen. Ik was onopvallend achter de groep langsgelopen, en had een sprint getrokken, de struiken in, naar een heuveltje waar ik op kon liggen, zodat ik goed uit het zicht was.
Vanaf dat heuveltje zag ik mijn collega’s zich gereedmaken om verder te lopen. “Met hoeveel mensen zijn we eigenlijk?’, vroeg Kees. Iedereen tellen. ‘Met twaalf!’, was het antwoord. ‘En moet hoeveel waren we begonnen?’, stelde Kees de vraag waar het om draaide. ‘Met dertien’, kwam het aarzelende antwoord. Langzaam viel het kwartje, ze waren iemand kwijt. Maar wie? De stagiaire, die zich had opgeofferd om op mij te letten, schrok. Ze was mij kwijt. Dat was logisch, want zij was een van de mensen die boven zichzelf uitstegen, en ze hard keihard gegraven, maar niemand had haar taak – het op mij letten – overgenomen. En dus was ik hem gepeerd, ik was toch in de war.
Zoektocht
De zoektocht begon. Gelukkig was ik blind, dus ik zag niet dat mijn collega’s op drie meter afstand langsliepen en mij niet zagen. Ik zag Kees ook niet lachen toen dat gebeurde, want hij had mij wel gespot van 100 meter afstand. Ik hoorde de collega’s zeggen ‘Eduard zal toch niet echt verdwaald zijn? ‘. Ze raakten een beetje in de stress. ‘Ik heb echt geen zin om weer terug te lopen ofzo hoor, Eduard vindt de weg vast terug als we gewoon doorgaan’, zo gedroeg een andere collega zich buitengewoon collegiaal.
De sergeant-majoor kreeg op aandringen van Kees een helder moment: ‘Eduard, maak geluid’, riep hij. ‘Help, help!’, schreeuwde ik. En na enig zoeken vonden mijn collega’s me: ‘Wat doe je daar nou?’ Ze gingen nu beter op me passen, beloofden ze. Kees opperde om mij vast te binden aan de stagiaire, maar zij was ongeveer 1,55 meter lang, en ik bijna 2 meter, dus in het kader van de veiligheid werd dat afgeschoten.
Opletten
De les was wel geleerd, mijn collega’s letten nu wel op me. In mijn hoofd hoorde ik de woorden van onze majoor op de KMA waar ik in 1998 was begonnen met de officiersopleiding: ‘In dit bedrijf helpen wij elkaar. En in dit bedrijf letten we op elkaar’. En dat is iets wat bedrijven kunnen leren van Defensie. Personeelszorg, letten op elkaar, en elkaar onvoorwaardelijk helpen. Dan moet je maar 10 kilometer extra lopen, dan blijf je maar langer. Als je elkaar maar helpt. Want zonder je teamgenoten kun je niks. En nog iets: dan staat er geen rekening open. Je helpt elkaar omdat je als team weet dat je het samen moet doen. De volgende keer ben jij degene die geholpen wordt, en ook dan is de hulp onvoorwaardelijk.