Het is wel een beetje vergelijkbaar met de naamgeving van de Algemeen Militair Verpleegkundige.
Zodra de verpleegkundige de MBO-4 opleiding verpleegkunde met succes heeft afgerond en binnen de krijgsmacht verzeild raakt, is hij/zij militair verpleegkundige. Een verbijzondering van deze positie verkrijgt de beroepsgroep door het volgen van de algemene deelkwalificaties aan het Defensie Gezondheidszorg Opleidings- & Trainingscentrum (DGOTC).
De ADK’s kunnen niet anders worden gezien dan een op het werken binnen Defensie toegespitste specialisatie voor de militair verpleegkundige. Wanneer de ADK’s zijn afgerond mag de militair verpleegkundige zich ‘algemeen’ noemen. Beter zou de Algemeen Militair Verpleegkundige een Specifiek Militair Verpleegkundige genoemd worden.
Er zijn meer van die ‘semantische’ rariteiten binnen Defensie, en niet alleen daar.
Zo wordt op politiek-strategische niveau gesproken over de bijzondere positie van de militair. Op 11 december vorig jaar stuurde de minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert, de brief ‘De bijzondere positie van de militair’ naar de Tweede Kamer.[1]
Eigenlijk het enige dat in die brief wordt verbijzonderd is dat de bijzondere positie “wordt ontleend aan de taakstelling en positionering van de krijgsmacht in de Nederlandse samenleving.”
En dat wist ik al.
Aan de positie van de militair zijn legio bijzonderheden verbonden: hij gehoorzaamt militaire en civiele wet- en regelgeving, is onvoorwaardelijk inzetbaar, kan in het uiterste geval om het leven komen bij de uitoefening van zijn werk, is vaak lang gescheiden van partner en gezin en zijn integriteit wordt zelfs getoetst “tot de gezinssituatie en persoonlijke omgeving van de militair.”
Feitelijk is het écht bijzondere aan de militair dat zijn positie ten opzichte van alle andere burgers in Nederland danig is versmald en versoberd.
Er worden echter geen consequenties verbonden aan dit bijzondere, ook niet in de brief van 11 december 2014.
De militair loopt drastisch achter op de loonontwikkeling van andere rijksambtenaren en moet even laat met pensioen. En hoewel het niet helemaal eerlijk is om dit te zeggen: de militair mag tegenwoordig zelfs niet meer in zijn uniform van huis naar de kazerne rijden. Al met al is het militaire métier gewoontjes geworden, in deze context: minder des militairs.
Dit is bijzonder jammer en schadelijk voor het imago van de Nederlandse krijgsmacht.
Cartoon uit ProDef Bulletin, mei 2015.
Ook het op 16 april jl. geformaliseerde eerste deelakkoord over de arbeidsvoorwaarden brengt daarin totaal geen verandering. De overeengekomen loonstijging van 0,8 procent is een sigaar uit eigen doos.
Zelfs het tienvoudige van die verhoging zou nog te weinig zijn geweest, zo groot is de achterstand.
De zwaarte van het beroep militair wordt niet tastbaar gecompenseerd door zijn zéér bijzondere positie als lid van de zwaardmacht. Je mag een paar maanden eerder met functioneel leeftijdsontslag als je een missie in den vreemde hebt gedraaid, daarmee houdt het op.
Met dit alles wordt lichtvaardig voorbijgegaan aan de fysieke, psychische en persoonlijke zwaarte van het vak. Meerdaagse oefeningen, missies in het buitenland, ondermaatse financiële tegemoetkoming voor alle ‘gekheid’ die de militair tijdens zijn loopbaan graag en loyaal uithaalt, gezinnen die uit elkaar worden gerukt, psychotrauma’s en zo verder.
Er is maar één conclusie mogelijk: de bijzondere positie van de militair is een contradictio in terminis.
[1] http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2014/12/11/kamerbrief-over-de-bijzondere-positie-van-de-militair/kamerbrief-over-de-bijzondere-positie-van-de-militair.pdf
Martijn Cornelissen